Bestuurdersaansprakelijkheid: waar moet u op letten?

Bestuurdersaansprakelijkheid gaat alle bestuurders van kleine tot grote rechtspersonen aan. Het blijft zaak dat bestuurders – ook zeker in deze onzekere coronatijd – goed blijven letten op de manier van besturen. In deze blog worden achtereenvolgens vier verschillende soorten bestuurdersaansprakelijkheid besproken.

Onbehoorlijk bestuur (art. 2:9 BW)

Van elke bestuurder en commissaris wordt verwacht dat hij op zijn taak is berekend en deze taak nauwgezet vervult (Staleman/Van de Ven-arrest). Bij het vervullen van zijn taak, richt de bestuurder zich naar het belang van de vennootschap en de daaraan verbonden onderneming. Het richten naar het belang van de vennootschap betekent in andere bewoordingen een verbod om als bestuurder eigen belangen na te streven, welke tegengesteld zijn aan de belangen van de vennootschap. Op grond van art. 2:9 lid 2 BW kan de rechtspersoon haar bestuurders aansprakelijk stellen voor onbehoorlijk bestuur. Dit gebeurt in de praktijk zelden, omdat het bestuur de rechtspersoon vertegenwoordigt. Het aansprakelijk stellen van een bestuurder kan wel wanneer sprake is van een bestuurderswissel of een faillissement. Het is de taak van de rechtspersoon of curator om aan te tonen dat een bestuurder zich schuldig heeft gemaakt aan onbehoorlijk bestuur.

Voordat sprake kan zijn van bestuurdersaansprakelijkheid dient de hoge drempel van het ‘ernstig verwijt’ te worden genomen. Wanneer een bestuurder in strijd handelt met statutaire- of wettelijke bepalingen die de rechtspersoon beogen te beschermen, wordt in beginsel aansprakelijkheid gevestigd. Een bestuurder is niet aansprakelijk wanneer hij aan kan tonen dat het onbehoorlijk bestuur niet op zijn taken zag en dat hij actie heeft ondernomen om het onbehoorlijk bestuur af te wenden (disculpatiegrond).

Faillissementsaansprakelijkheid (art. 2:138/248 BW)

De grondslag om bestuurders, commissarissen en feitelijke beleidsbepalers aansprakelijk te stellen voor faillissement komt voort uit de jaren ’80, toen een toename ontstond aangaande het onbetaald laten blijven van schulden door faillissement. Voor aansprakelijkheid in faillissement is ook onbehoorlijk bestuur vereist. Dit onbehoorlijke bestuur wordt afgeleid uit een periode van 3 jaar voor de intrede van het faillissement en dient een belangrijke oorzaak te zijn voor de intrede van het faillissement.

De curator bepaalt of kan worden voldaan aan de vereisten van hoofdelijke aansprakelijkheid voor het boedeltekort. De curator maakt in de praktijk gebruik van de twee belangrijkste wettelijke verplichtingen voor een bestuurder waar bewijsvermoedens uit voortvloeien, namelijk: 1) de administratieplicht (art. 2:10 BW) en; 2) de publicatieplicht (art. 2:394 BW). Wanneer het bestuur niet aan één van deze twee verplichtingen voldoet, geldt:

  1. een onweerlegbaar vermoeden dat sprake is van onbehoorlijk bestuur;
  2. een weerlegbaar vermoeden dat het onbehoorlijke bestuur een belangrijke oorzaak is geweest voor het faillissement (weerlegbaar houdt in dat het bestuur de kans heeft om aannemelijk te maken dat een andere omstandigheid heeft gezorgd voor het intreden van het faillissement).

Deze bewijsvermoedens zijn in het leven geroepen, omdat de wetgever het niet voldoen aan de administratie- en publicatieplicht linkt aan weinig betrouwbaar ondernemerschap. Ook hier is de voormelde disculpatiegrond van toepassing.

Onrechtmatige daad (art. 6:162 BW)

Een bestuurder handelt onrechtmatig als hem een persoonlijk ernstig verwijt te maken valt. Er is sprake van een ernstig verwijt wanneer een bestuurder wist of redelijkerwijs behoorde te weten dat door zijn handelen de rechtspersoon haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen en vervolgens ook geen verhaal zou bieden voor de schade die daaruit ontstaat. Ook wordt hier de hoge drempel van het ernstige verwijt voor aansprakelijkheid toegepast. Deze drempel heeft als doel om bestuurders niet te defensief de vennootschap te laten besturen.

Bij de aansprakelijkheid wegens onrechtmatige daad geldt – in tegenstelling tot art. 2:9 en art. 2:138/248 BW – géén hoofdelijke aansprakelijkheid. De eiser dient per bestuurder aan te tonen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan onrechtmatig handelen.

Doorbraak van aansprakelijkheid (art. 2:8 BW)

Wanneer een vennootschap geleid wordt door een rechtspersoon, bepaald art. 2:11 BW dat de aansprakelijkheid van de zogenaamde rechtspersoon-bestuurder ook hoofdelijk geldt voor de bestuurders van deze rechtspersoon-bestuurder. Deze regel maakt het voor een natuurlijk persoon onmogelijk om zich te verschuilen achter een rechtspersoon.

De doorbraak van aansprakelijkheid is niet van toepassing op bestuurders van een niet-statutair in Nederland gevestigde rechtspersoon. De bestuurder die kan aantonen dat hem geen ernstig verwijt kan worden verweten voor het handelen van de rechtspersoon-bestuurder is uiteraard niet aansprakelijk.

Advocaat Aansprakelijkheidsrecht / Ondernemingsrecht in Den Haag

Wilt u het bestuur aansprakelijk stellen voor onbehoorlijk bestuur, nadat er een bestuurderswissel of een faillissement heeft plaatsgevonden? Of bent u een bestuurder die hulp nodig heeft bij het vermijden van bestuurdersaansprakelijkheid? Dan kunnen wij van Zwan Advocaten u uiteraard buiten of – als er geen mogelijkheid bestaat om tot een minnelijke oplossing te komen – in de rechtszaal bijstaan. Neem gerust contact op met ons kantoor op via onderstaand contactformulier of zet uw vraag in een e-mail en zend deze naar info@zwanadvocaten.nl.

Contactformulier

 

Contact

Van der Zwan Advocaten
Adelheidstraat 76

2595 EE Den Haag

T. 070 – 789 00 90
E. info@zwanadvocaten.nl